In een jaar geteisterd door de coronapandemie, werden er voor het eerst verwachtingen gecreëerd voor Pogacar. Zijn overwinning in de Ronde van Valencia was al een eerste teken aan de wand. Drie weken later was het in de UAE Tour alweer prijs voor de new kid on de block. Dichte ereplaatsen (12e en 13e) in Italiaanse voorjaarsklassiekers als Milaan San Remo en de Strade Bianche, toonden aan dat het eendagswerk hem ook ligt. Toch was het vooral in rittenkoersen met enkele stevige bergritten dat Tadej Pogacar het best tot zijn recht leek te komen. Een mooie vierde plaats in de Dauphiné bevestigde dat. Later in het jaar werd Pogacar opgenomen in de tourselectie. En dat hebben we geweten…
In de bergen was hij de enige die Primoz Roglic het vuur aan de schenen kon leggen en zijn landgenoot durfde aanvallen. De aanvallende ingesteldheid van wonderkind Pogacar wierp duidelijk zijn vruchten af. De Sloveen wint twee ritten. De manier waarop was opmerkelijk. Tot twee maal toe was hij de rapste in een sprint na een zware bergrit. Vooral de tweede sprak tot de verbeelding. Aankomst bergop. Groepssprint. In normale omstandigheden een kolfje naar de hand van Primoz Roglic, die op dat moment autoritair in het geel stond. Dat plots een jongeling van 21 de ex-schansspringer zou verschalken in de sprint, had niemand verwacht. Conclusie: Pogacar kan klimmen, maar ook sprinten.
Met open mond keek ik samen met mijn opa naar de voorlaatste etappe van die Tour. Een tijdrit met aankomst op de immens steile Planche des Belles Filles. De richttijd stond op naam van Wout Van Aert wanneer Roglic met een schijnbaar comfortabele voorsprong van het startpodium rolde. Zijn voorsprong bedroeg ongeveer anderhalve minuut op zijn landgenoot en dichtste belager Tadej Pogacar. Dat kon toch niet mislopen… Dacht iedereen. Wanneer bij de tijdsopnames bleek dat Pogacar sneller aan het rijden was dan Roglic, waren we verrast. Ik wist dat Pogacar kon tijdrijden, misschien had hij een superdag, want dan kon hij Roglic kloppen en de tijdrit winnen om op die manier zijn eerste Tour in stijl af te sluiten. Maar op 4 kilometer van de top van La Planche des Belles Filles stond Pogacar nota bene gelijk in het klassement met Roglic! Die jongen had zomaar even anderhalve minuut goedgemaakt! En de top was nog niet eens in zicht! Wat een spektakel! Het contrast tussen de gevallen kampioen in het geel die krampachtig, allesbehalve aerodynamisch, met zijn helm op half zeven, zoals ze bij ons in Vrasene zeggen, in het ene beeld en de uitdager, die fris als een hoentje, als een kruisraket, naar ongekende hoogten schoot en met een duizelingwekkend vermogen La Planche des Beles Filles temde. Ik was enthousiast, ik zat op het puntje van mijn stoel mijn nieuwe chouchou aan te moedigen. “Hij gaat het doen opa! Hij gaat het echt doen!” Wanneer ik dit schrijf herinner ik mij het kippenvel en de kamerbrede glimlach op mijn gezicht die de tranen van extase wist te verbergen. Wat een koers! Het gevoel dat ik toen had kan ik nog het best beschrijven met het bevredigende gevoel dat je beklijft wanneer je verliefd bent en enthousiast staat te dansen in je slaapkamer. Wanneer Pogacar aankwam, 1’21” sneller dan Tom Dumoulin, die op dat moment in de hot seat zat, wist ik zeker dat ik wielergeschiedenis had meegemaakt. Een traan rolde over mijn linkerwang terwijl ik met volle teugen genoot van wat ik net had gezien. In een onorthodoxe houding, scheve helm en sleurend met zijn lichaam, kwam Roglic een tweetal minuten later binnen. Ook dat is topsport. Zelfs een grote kampioen als Primoz Roglic kan van zijn sokkel vallen, hoe pijnlijk het ook is. Het ergste van al was dat de man niet eens zo slecht reed, getuige zijn vijfde plaats. Er was gewooon één renner beter.
De revanche van Roglic kwam er in de Vuelta, die hij met overmacht won, en Luik-Bastenaken-Luik. Waarin Pogacar voor het eerst het podium haalde in een monument.